Naar jeugddelinquentierecht met sterke rechtswaarborgen voor minderjarigen
Half juli 2017 gaf de Vlaamse Regering zijn eerste principiële goedkeuring aan het voorontwerp van decreet over het jeugddelinquentierecht. Het toekomstige decreet geeft een wettelijke basis aan de Vlaamse aanpak van jeugddelinquentie voor jongeren die tussen 12 en 18 jaar zijn als ze een feit plegen.
In dit advies somt het Kinderrechtencommissariaat een aantal noodzakelijke bijsturingen voor het voorontwerp op. Het kinderrechtenverdrag is daarbij ons kompas met speciale aandacht voor artikel 40 dat de grote lijnen uittekent voor de aanpak van jeugddelinquentie met respect voor de rechten van minderjarigen.
Het voorontwerp komt grotendeels tegemoet aan de vraag naar een aparte aanpak van jeugddelinquentie:
- Vlaanderen blijft grotendeels gaan voor specifieke regelgeving en een aparte aanpak van normoverschrijdend gedrag door minderjarigen.
- De rechtszekerheid van de minderjarige wordt versterkt door een duidelijke begrenzing van opgelegde maatregelen en sancties.
- Tijdens elke fase van de rechtspleging kan de jongere rekenen op bijstand van een advocaat.
- De jongere krijgt kansen om het zelf weer ‘goed’ te maken. Ze kunnen participeren aan het herstel van de relationele en materiële schade.
- Er is sprake van specifieke diensten en voorzieningen om deze jongeren te begeleiden, op te vangen en te beschermen.
- Er is aandacht voor buitengerechtelijke en gerechtelijke reacties.
De contouren van het jeugddelinquentierecht liggen er, maar als we inzoomen op de artikelen van het voorontwerp dan is bijsturen en verder expliciteren zeker nodig. Door de vage formulering zijn sterk uiteenlopende interpretaties mogelijk en komt de rechtszekerheid op de helling.
We vragen om rekening te houden met eerdere arresten en bedenkingen bij praktijken die in strijd zijn met het kinderrechtenverdrag.
- In navolging van eerdere arresten van het Grondwettelijk Hof stellen we ons vragen bij ‘ernstige aanwijzingen van schuld’ en ‘het niet ontkennen van het jeugddelict’. Het zet het vermoeden van onschuld en het zwijgrecht mogelijks op de helling.
- Het parket krijgt te ruime bevoegdheden zonder dat de schuld is bewezen. Het positief project via het parket kan voor ons enkel als het inhoudelijk overeenstemt met het ‘geschreven project’ zoals we dat nu kennen. De voorwaardelijke seponering door het parket is een brug te ver.
- De ‘uithandengeving’ moet alsnog geschrapt worden want het sanctioneert minderjarigen als volwassenen.
- We betreuren langdurige gesloten begeleiding voor minderjarigen. Twaalfjarigen twee jaar laten opgroeien in een gesloten gemeenschapsinstelling of veertienjarigen vijf jaar daar plaatsen, is te lang.
We pleiten voor meer aandacht voor de leefomgeving van de minderjarige als de jeugdrechter een maatregel of sanctie oplegt.
- Het voorontwerp stelt dat de jeugdrechter rekening ‘kan’ houden met de leefomgeving. Voor ons ‘moet’ hij dat.
- Bruggen naar de jeugdhulp mogen explicieter op de voorgrond treden. Er zijn meer garanties nodig dat het jeugdhulpaanbod toereikend is.
- Waarom niet kiezen voor een derde vorderingsgrond ook uitgewerkt in het decreet jeugddelinquentierecht, in plaats van enkel in het decreet integrale jeugdhulp?
- Achter ‘delictgericht werken met ouders en opvoedingsverantwoordelijken’ kunnen we ons enkel scharen als het synoniem staat voor ondersteuning. Het kan niet de bedoeling zijn om naast het sanctioneren van de minderjarige, ook de ouders te sanctioneren.
Het is onduidelijk wat met elektronische monitoring bedoeld wordt en onder welke omstandigheden deze ingezet wordt.
Alle (procedurele) rechtsgaranties voor de minderjarigen moeten gebundeld worden zodat minderjarigen ze begrijpen. Nu moeten ze op zoek gaan in verschillende decreten, in federale regelgeving en in wetten voor volwassenen.
Het voorontwerp maakt gesloten zorg voor minderjarigen met een geestesstoornis mogelijk. We missen regels die de rechten van deze jongeren respecteren en plannen die de uitvoering van de gesloten zorg expliciteren.
Bekijk de tekst
Bezorgd
We bezorgden het advies op 10 november 2017 aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers van het Vlaams Parlement en de bevoegde ministers.